donderdag 10 juli 2008

Op de kast (2)


Als bezorgdatum voor mijn notenhouten opbergdroom had ik geen slechtere dag kunnen kiezen. Op de stoep lag een geliquideerde vastgoedhandelaar. De straat werd afgesloten. ‘Je had beter een kist kunnen bestellen,’ zei S. heel flink. Maar haar handen beefden en dat was niet van woede omdat we ons huis niet uit mochten.

Een dag later parkeerde de transportbus met de antieke bibliotheekkast dan toch voor de deur. Twee potige bezorgers droegen in bliksemvaart de gedemonteerde opbouw ons huis in. Een van hen leek op Piotr Szut (zonder ooglapje). Hij duwde een afleverbevestiging onder mijn neus.
‘Maar ik heb nog niet alles,’ protesteerde ik.
‘U bedoelt toch niet…?’
Ik knikte.
‘…dat dat andere ding ook nog…?’
Ik knikte nog maar eens en wandelde mee naar buiten waar we samen naar de onderkast met de fraaie rolbladen keken. In de loods was hij groot maar niet kolossaal, in de krappe laadruimte leek hij gróter dan kolossaal. Dit was geen kast, dit was de Karaboudjan.

‘Tja, we konden hem niet uit elkaar halen,’ mompelde Szut.
‘Het gaat nét passen,’ zei ik bezwerend. Maar het paste net niet. Het meterslange gevaarte kon de draai uit de gang naar de woonkamer niet maken, kwestie van millimeters. Misschien moest de deurpost eruit.
‘De deurpost moet eruit,’ werd me beslist medegedeeld.
‘We proberen het nog één keer,’ stelde ik voor.
Een punt van de kast ramde de muur, stucwerk kletterde op de vloer. Een forse hap. Ongemakkelijk dacht ik aan de kapotte traptrede op Molensloot. En mijn onderbuik vertelde me dat het ergste nog moest komen.