‘Waarom,’ vraagt S., ‘ben ik S. en is Gert-Jan Gert-Jan en niet GJ?’
‘Omdat,’ zeg ik, ‘Hergé niet H. is en Kuifje evenmin K.’
‘Of omdat die Popokabaka van jou een opschepper is?’
En ik grom: ‘O ja? Maar vertel míj dan eens, wormstekige aardpeer, waarom de opschepper Popokabaka dan nog met geen woord heeft gerept over zijn ontmoeting met Hergé?’
Ze glimlacht haar halve glimlach.
‘Omdat het een bijna-ontmoeting was? Omdat je daar, in alle bescheidenheid, niet over kunt opscheppen misschien?’
S. heeft gelijk. Ik heb H. bijna ontmoet. En misschien is die mislukking me wel naar het hoofd gestegen.