3 april 1947 – Hergé doopt zijn tekenpen in stroop en maakt voor het Weekblad zijn eerste paascover:
Er zullen er nog vele volgen. En het blijkt altijd weer zoeter te kunnen.
Maar wát een luxe krijgen de jonge lezertjes zo kort na de oorlog voor de kiezen: 24 pagina’s in plaats van 16! De ontgoocheling ligt niettemin op de loer: slechts acht (8!) pagina’s met strips… Gelukkig maar dat zich in het hart van het blad de zachtst mogelijke balsem voor de ziel aandient:
Prachtplaat in Italiaans formaat waaruit we dit wat onderbelichte prentje lichten:
Erbarme dich, mein Gott... De lijdensweg van een uitgeputte Bobbie. En dan wordt hij op het paasomslag ook nog opgezadeld met een (voor honden giftige) kluif van donkere chocolade!
Bobbie is overigens niet de enige die op zijn tanden loopt. Begin juni wordt het Andesavontuur in het Weekblad bruusk onderbroken en vervangen door een aflevering van Kwik en Flupke. Toelichting van de redactie:
‘Onze vriend Hergé moet uitrusten. O, wees niet bezorgd, het gaat goed met hem. Maar omdat hij zijn krachten niet heeft willen sparen om jullie elke week De Zonnetempel te bezorgen, is onze vriend een beetje overwerkt.’
De depressieve Tekenaar gaat kamperen bij L‘Escaillère, een gehucht aan de grens met Frankrijk, met als onnoemenswaardige bezienswaardigheden een onbeduidend kerkje en twee dito kapelletjes:
De Wederopstanding van Hergé laat ruim twee maanden op zich wachten.