We gingen naar Parijs om kunst te slempen – iets te vroeg voor de grote Fiac-beurs, net op tijd voor het imposante David Hockney-retrospectief, dat volgende week doorreist naar New York.
Hergé had vroeg werk van Hockney in zijn collectie, uit de tijd dat de kunstenaar nog prima kon fungeren als stand-in voor Jean-Pierre Talbot:
Op zijn expo in het Centre Pompidou kom ik nog terug, eerst dit:
Losbladig bibliofiel hebbeding uit 1935, gelimiteerde uitgave van amper 400 exemplaren waarvan ik er eentje aantrof bij een omzwerving langs de Parijse galeries en antiquariaten. 22 sprookjes van de in het Frans schrijvende Antwerpenaar Horace van Offel, elk voorzien van een grafiek van wat in die tijd gerekend kon worden tot het summum van de Belgische kunstscene: Spillaert, De Kat, Ensor, Masereel…
Wat die Van Offel betreft: mislukt antiquair en armoedzaaier, middelmatig schermer en, nadat hij zich met veel inspanning de Franse taal heeft aangeleerd, verdienstelijk journalist en uiteindelijk een zeer succesvol schrijver:
‘Levendig van verbeelding, vol scherpen humor, gevoelig en meedoogend, romantisch zoo gij wilt en dan weer menschelijk zonder meer vertoont zijn reeds omvangrijk oeuvre een groote verscheidenheid.’
Aldus de Telegraaf van 15 januari 1936, bij Van Offels benoeming tot lid van de Belgische Koninklijke Academie voor Franse taal en letteren.
Enfin, zoals Van Offel eerder zijn Antwerpse antiekzaakje om zeep hielp, zo weet hij nu ook zijn fenomenale schrijfcarrière vakkundig de nek om te draaien:
De Deutsche Zeitung in den Niederlanden meldt op 19 juni 1940 dat de nieuwe hoofdredacteur van de onteigende Le Soir Horace van Offel heet. De collaborerende auteur gaat zich ‘inzetten voor vrede en orde’ en krijgt daarbij binnenkort hulp van de ordentelijke Hergé. We zullen het duo, samen met collega Raymond De Becker, later nog terugzien in deze ongemakkelijke uitgave:
Bij de bevrijding vlucht de 68-jarige Van Offel naar Duitsland, strijkt neer in bisschopsstad Fulda en hop, blaast ook maar meteen zijn laatste adem uit. Twee weken later trekt de Academie postuum haar handen van hem af, royeert hem als lid en maakt definitief een paria van de auteur.
Maar wat een fraaie uitgave, dat Contes!
De prijs was on-onderhandelbaar, dat wil zeggen: S. leek geenszins van plan deze overmatige besteding te gedogen. Ik bespeelde het hele register van de verstokte verzamelaar (‘mág ik niet laten liggen’, ‘beslist niet toevallig dat ik hier nu tegenaan loop’, ‘vult een belangrijke hiaat op’), maar ze was onvermurwbaar: ‘Je legt het alleen maar op de stapel’.
‘Daar hóórt het ook op,’ hoorde ik mezelf antwoorden. ‘Zonder dit boek is de stapel onaf. En ik kan de stapel alleen wegwerken als ie af is.’
Daar was ze toch wel even stil van. En ik eigenlijk ook. Ik dacht nog eens aan het portret van Van Offel in de Galerie des Traitres, zijn lebbig hangende mondje. En eensklaps verlegen met het potsierlijke van mijn argumentatie en het onnozele van mijn hebberigheid, merkte ik stilletjes op dat we maar weer eens verder moesten.