Bob van den Born is dood – en derhalve vulde ik een rugzak met dagproviand, controleerde de batterijen in de lamp op mijn hoofdhelm en begaf me, met de Fox40 Classic Whistle aan een nekkoord, naar zolder.
‘Als ik zesmaal in één minuut een fluitsignaal geef, weet je dat ik in de problemen zit,’ zei ik tegen S.
Sinds de hele rataplan onder de dakspanten is gaan schuiven, is mijn archief een tektonische no-go-area. Maar ergens – en naar ik hoopte niet op een breuklijn - stond een doos met Professor Pi-bundelingen: Van den Borns tekstloze dagstrips, vol rudimentaire poppetjes die wel uit deegslierten lijken opgetrokken. Zo vurig verlangde ik naar hun gezelschap dat ik mijn leven ervoor op het spel wilde zetten.
Uren later keerde ik terug met slechts dit:
Augustus 1976. Bob van den Born tekent dan al elf jaar geen Professor Pi-strips meer, maar het stripinformatieblad is begonnen aan een herpublicatie. Er staan er drie in dit nummer, nog uit de begintijd dus nog niet zo prachtig vervreemdend als het latere werk. Maar wel leuk.
Overigens vermaakte ik me ook met de ruim veertig jaar oude Strip Top Tien (PICAROS gezakt van 1 naar 7! De Bokkige Bombardon nieuw binnen op 1!), las de boze brief van A. den Dooier over D. Matena (‘Wie is dien vent trouwens? Vast niet veel soeps, want ik ken hem niet!’*), ploegde door een opvallend leesbaar verhaal van Anton Hermus** over autocrashes in het beeldverhaal en werd ten slotte zo weemoedig van dit reclamewerk van Ger van Wulften:
…dat ik toch maar even zesmaal op mijn noodfluitje blies. S. was snel ter plaatse met een vaatje brandewijn.
*) Later bleek A. den Dooier een pseudoniem van Dick Richards.
**) Bij een enkele liefhebber bekend van het private, alleszins hermetischer Kuifje-magazine ‘Het brilliantinepotje’.