In bed gebleven met een ontstoken kniegewricht - vingerwijzing naar de eigen, imminente aftakeling.
‘Misschien kan meneer nog even zijn uitvaartwensen vastleggen?’ mopperde S. terwijl ze een extra kussen achter mijn rug zette.
Korzelig wierp ik me op ‘Gevaarlijke vrouwen’, bundel met portretten van pittige dames in terroristische organisaties. Maar zelfs jeugdheld Ulrike Meinhof hield me ten slotte niet weg van de tablet. Er was een berichtje van Joost Pollmann die voorstelde om na het geluid in de Kuifje-albums en de geur van Hergé af te ronden met de tastzin:
Hoe voelt de huid van Kuifje? Als plasticine? Als ongebakken deeg? Als perzik?
Daar zijn we snel klaar mee. Als traagschuim natuurlijk.
Opwindender was de mail van Scudder die filosofeerde over het typische fenomeen van de Studio (Toonder, Hergé, Vandersteen):
Hoe is het toch mogelijk dat een grote & goede striptekenaar eerst besluit zijn werkzaamheden te verlichten door de samenwerking met anderen in de vorm van een Studio te gieten, en vervolgens in interviews ontkent dat zijn medewerkers een wezenlijke bijdrage leveren? Wat dat betreft springt Vandersteen er op een positieve manier uit. Hij heeft blijkbaar op enig moment besloten om ‘redelijk eerlijk’ er voor uit te komen dat hij nog maar voor een beperkt deel van het resultaat verantwoordelijk was. Wat ik van het rijtje Hergé, Toonder en Vandersteen NIET weet is: in welke mate bleef ‘de meester’ nog verantwoordelijk voor bepaalde onderdelen van het scheppingsproces?
Volgt een intrigerend, op Hergé toegespitst schema waarin processtappen (hoofdlijn scenario tot inkleuring en teksten) gesplitst zijn naar het aandeel van de hoofdauteur en het belang van die onderdelen subjectief wordt ingeschat. Dat leidt, letterlijk, tot een afgewogen conclusie:
Doordat het gewicht van het scenario en de schetsen groot is, blijft aan het einde van zijn carrière het aandeel van Hergé in het eindproduct toch op 66% staan!
Er school een duizelingwekkende diepte in het strak afgemeten onderzoek van ‘modellenman’ Scudder, iets waar mijn eigen, recente olfactorische enquête maar bleekjes bij afstak. Juist toen ik weg dreigde te zakken in sombere overpeinzingen, bracht S. een kopje thee. Ze snoof en zette de balkondeuren op een kier.
‘Je ruikt naar natte hond,’ zei ze welgemutst.