Kees Kousemaker (links) tijdens de Zesde Dag van het Beeldverhaal in Zaltbommel, 7 september 1974.
Rechts: Archibald Haddock. Overleefde 55 jaar geleden de vliegramp met de KH-OZD, onderweg naar Beiroet. Midden: Fred Julsing. Overleefde vandaag precies twintig jaar geleden de vliegramp met de PH-MBN, onderweg naar Faro. ‘Ik had dat voor geen geld in de wereld willen missen,’ verklaarde de tekenaar een dag later tegen journalisten.
Desalniettemin vier ik de feestdagen dit jaar veilig in huiselijke kring. Verder op 7 januari 2013. Ik wens u, beste A la recherche-lezer, een behouden jaarwisseling.
vrijdag 21 december 2012
Come fly with me
woensdag 19 december 2012
De geur van de roem (3)
Links: Martin ‘Working in God’s Factory’ Lodewijk, rechts: Georges ‘The Thrill is Gone’ Remi.
Spoeden we ons naar de arena voor ronde 3 in het schunnige spektakelstuk Hergé puait-il? In een elektronische missive (d.d. 17 december 2012, 15:20 uur) verbaast Martin Lodewijk zich erover dat Hergé zich met alles bezighield (‘berouw en zonde, zaken, vrouwen’), maar ondanks zijn miljonairschap ‘niet met de tandarts’:
Ik heb Hergé eenmaal ontmoet. Samen met Jan Kruis op bezoek in het Kuifje-building, in 1963 of ’64. Ik ging mee als vertaler, iets wat nauwelijks nodig bleek te zijn omdat Hergé zich redelijk verstaanbaar kon maken in het Marols. We hebben een uurtje aan zijn bureau gezeten en Jan bood de strip ‘Gregor’ aan. Greg (die toen net redacteur was) stak nog even zijn hoofd naar binnen, maar vond er niks aan. Hij had het niet zelf geschreven.
Maar de geestelijk vader van Kuifje was zeer geporteerd van Jan’s Angelsaksische (dixit Hergé) humor en Jan ging met een contract naar huis.
Maar Hergé stonk niet!! En dat zou ik gemerkt hebben want ik herinner me uit mijn reclametijd wel meer voor bureaus gezeten te hebben waar je langzaam steeds verder vanaf schoof. Uitnodigingen voor etentjes zelfs afgeslagen. En inderdaad, het
enige wat de geur in die tijden enigszins verborg was de alomtegenwoordige
tabakswalm.
Hergé stonk niet.
Voor close-ups moet je bij Fanny zijn.
dinsdag 18 december 2012
Beeldrecht
Werkje van de Roemeense beeldhouwer Demetre Chiparus, gefotografeerd door A la recherche-lezer Steven Brys.
Brandende kwestie: valt een schaduw onder het beeldrecht?
maandag 17 december 2012
Natte hond
In bed gebleven met een ontstoken kniegewricht - vingerwijzing naar de eigen, imminente aftakeling.
‘Misschien kan meneer nog even zijn uitvaartwensen vastleggen?’ mopperde S. terwijl ze een extra kussen achter mijn rug zette.
Korzelig wierp ik me op ‘Gevaarlijke vrouwen’, bundel met portretten van pittige dames in terroristische organisaties. Maar zelfs jeugdheld Ulrike Meinhof hield me ten slotte niet weg van de tablet. Er was een berichtje van Joost Pollmann die voorstelde om na het geluid in de Kuifje-albums en de geur van Hergé af te ronden met de tastzin:
Hoe voelt de huid van Kuifje? Als plasticine? Als ongebakken deeg? Als perzik?
Daar zijn we snel klaar mee. Als traagschuim natuurlijk.
Opwindender was de mail van Scudder die filosofeerde over het typische fenomeen van de Studio (Toonder, Hergé, Vandersteen):
Hoe is het toch mogelijk dat een grote & goede striptekenaar eerst besluit zijn werkzaamheden te verlichten door de samenwerking met anderen in de vorm van een Studio te gieten, en vervolgens in interviews ontkent dat zijn medewerkers een wezenlijke bijdrage leveren? Wat dat betreft springt Vandersteen er op een positieve manier uit. Hij heeft blijkbaar op enig moment besloten om ‘redelijk eerlijk’ er voor uit te komen dat hij nog maar voor een beperkt deel van het resultaat verantwoordelijk was. Wat ik van het rijtje Hergé, Toonder en Vandersteen NIET weet is: in welke mate bleef ‘de meester’ nog verantwoordelijk voor bepaalde onderdelen van het scheppingsproces?
Volgt een intrigerend, op Hergé toegespitst schema waarin processtappen (hoofdlijn scenario tot inkleuring en teksten) gesplitst zijn naar het aandeel van de hoofdauteur en het belang van die onderdelen subjectief wordt ingeschat. Dat leidt, letterlijk, tot een afgewogen conclusie:
Doordat het gewicht van het scenario en de schetsen groot is, blijft aan het einde van zijn carrière het aandeel van Hergé in het eindproduct toch op 66% staan!
Er school een duizelingwekkende diepte in het strak afgemeten onderzoek van ‘modellenman’ Scudder, iets waar mijn eigen, recente olfactorische enquête maar bleekjes bij afstak. Juist toen ik weg dreigde te zakken in sombere overpeinzingen, bracht S. een kopje thee. Ze snoof en zette de balkondeuren op een kier.
‘Je ruikt naar natte hond,’ zei ze welgemutst.
vrijdag 14 december 2012
De geur van de roem (2)
Vervolgen we onze navorsingen in de olfactorische kwestie-Hergé. Ofwel: hing er rond de Tekenaar een onaangenaam luchtje?
A la recherche-lezer Mike van der Veer maakt alvast korte metten met de analyse van mijn tandarts:
‘Een donkere tand veroorzaakt op zich geen foetor exore. Deze verkleuring kan zijn ontstaan door bijvoorbeeld trauma. De tand wordt enigszins geluxeerd, resulterend in het afsterven van de inhoud van het element, in concreto de pulpa. Uit het aanwezige bloed komt ijzer vrij dat in de structuur van de tand trekt en deze verkleurt.
Hergé hechtte kennelijk minder waarde aan zijn gebit, de Belgen bezoeken sowieso hun tandarts minder vaak dan de Nederlanders, die gewend zijn aan het saneringbewijs uit de tijd van de ziekenfondsen.
Een onaangename lucht uit de mond is meestal het resultaat van ontstoken en/of terugtrekkend tandvlees. Ook kan de tong met haar ruwe oppervlak rieken.’
Ja. En toch. De gefocuste kijker ziet bij Hergé méér dan enkel de simpele verkleuring waardoor bijvoorbeeld deze heer getroffen is:
Ik heb de maker van het interview uit 1971, Wim Noordhoek, maar eens aangeschreven. Riekte Hergé?
Noordhoek:
‘Ik heb daar geen herinneringen aan. We zullen allebei naar tabak hebben geroken. Ik rookte shag, Hergé rookte filters. Het was een keurige Brusselse heer die ook wat Nederlands sprak. Hij vertelde dat hij zijn tekenpen bijwerkte ‘met een bijl’, maar hij bedoelde een vijl. Na afloop gingen we eten in een Chinees restaurant achter zijn kantoor. Het werd ingeleid als iets heel bijzonders, maar op de kaart stond gewoon de Chinese prak zoals je die bij ons overal ziet. Dat zei ik natuurlijk niet.’
In 1977 gingen Joost Swarte en graficus Piet Schreuders langs bij Hergé aan de Louizalaan. Schreuders herinnert zich desgevraagd een geurvlag ‘van aftershave of lotion’ maar durft er zijn handen niet voor in het vuur te steken. En Swarte? Die geeft vooralsnog niet thuis.
(Wordt vervolgd)
woensdag 12 december 2012
Voort! Immer voort! (2)
IV.
Oktober 1957. Familyman Marten Toonder rijdt paardje met zijn (aangenomen) dochtertjes Marilou en Jeannette. Op de achtergrond schatert zijn vrouw Phiny. Maar niet voor lang...
Phiny: ‘Marten was meestal niet vooruit te branden. Hij wilde niets liever dan de hele dag met de kinderen spelen. Vaak moest ik hem echt naar zijn bureau slépen.’
V.
Nou ja. Toonder reserveerde alleen de zaterdagavond voor verstrooiing met de familie. Zijn biografie is de facto een kroniek van Mannen Die Zich Uit De Naad Werken. Het gros voor een appel en een ei en een onheuse bejegening.
Het orgelpunt in buitenissige toewijding levert Lo Hartog van Banda. Elke werkdag ploetert hij, in de studio in Amsterdam, tot diep in de nacht door, waarna hij een slaapzak onder zijn bureau uitrolt en voldaan inslaapt.
‘Zijn vrouw Gerda en zijn kinderen vonden de situatie niet aangenaam’, schrijft biograaf Hazeu onderkoeld.
VI.
De stekeligste klanken komen van deze kranige heer die ‘zo’n twintig, dertig jaar met die firma’ te maken heeft gehad:
Gerrit Stapel: ‘Ik heb veel nagedacht over wat Marten Toonder nou eigenlijk was, en ik ben tot de conclusie gekomen dat hij schrijvers en tekenaars hield, zoals een bioloog proefdieren houdt. En ongeveer met dezelfde motieven, daar ben ik van overtuigd.’
Vrijdag: nieuwe feiten in de Geurkwestie Hergé
dinsdag 11 december 2012
Voort! Immer voort! (1)
I.
Twee dagen op Terschelling bij S. die zich op het eiland heeft teruggetrokken om een herschreven filmscript te herschrijven.
‘Ik heb geen tijd voor je hoor’, had ze koeltjes gezegd.
Die waarschuwing vooraf was geen beletsel voor een geslaagd weekend. Ik trok me terug in standpaviljoen De Walvis, verwarmde mijn kille gemoed met Glühwein en zette - eindelijk - mijn tanden in de biografie van Marten Toonder.
II.
Er schort iets aan dit door Wim Hazeu gereconstrueerde levensverhaal - en om daar een vinger achter te krijgen, moet je eigenlijk de Hergé-biografie van Pierre Assouline herlezen. Assouline maakt de wordingsgeschiedenis van Hergé als tekenaar aannemelijk: de lezer voelt de pijn van de schepping. Maar Hazeu lijkt zich niet goed raad te weten met de tekenaar Toonder. Hij is het. Punt. De jonge Marten tekent zijn eerste, betaalde gagstripje (Tobias), hij tekent De vrolijke en griezelige avonturen van Bram Ibrahim en hij tekent Thijs IJs. De biograaf noteert het als een vlijtige boekhouder (en vanzelfsprekend heeft hij ook de bijbehorende honoraria boven water gehaald). Mij bekroop het gevoel dat Hazeu zich pas op zijn gemak begint te voelen als de laatste Bommel-aflevering is verschenen. Gelukkig, geen plaatjes meer! Toonder begint aan zijn najaren (‘nadagen’ zijn bij zulke leeftijden niet van toepassing) en het uiteindelijke aftakelingsproces wordt overtuigender beschreven dan het scheppingsproces.
III.
Voordien lijkt de biograaf vooral op te leven als hij mag uitweiden over de nevenpersonages en neigt zijn boek naar een biografie van de Toonder Studio’s. Mooi is het portret van Hans Kresse* die daadwerkelijk psychisch overspannen wordt van de werkdruk - en hij is de enige niet. Bij Marten wordt gewerkt indachtig de woorden van zijn goede vader: ‘Vrije tijd is het begin en het einde van iedere beschaving’. De lijfspreuk van de striptekenaar is hier: ‘Voort! Immer voort!’.
(Morgen verder)
*) Kresse stapte op in 1953. Hij was teleurgesteld over een ‘gluiperig artikel’ in De Tijd waarin opgemerkt werd dat zijn Eric de Noorman uit de (teken)pen kwam van Toonder. Die beweert vele jaren later met strak gezicht bij Sonja Barend dat hij alle Bommelstrips geheel alleen tekent:
Vileine cartoon van medewerker Ben van ’t Klooster, voor het vriendenboek ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Marten Toonder. De tekening werd niet opgenomen.
woensdag 5 december 2012
De geur van de roem
Stonk Hergé?
De A la Recherche-lezer die deze vraag ongepast vindt, kan maar beter niet verder lezen. En toch… Allicht dat de kwestie profaan is, maar haar aanzwengelen is óók opportuun. We hebben ons immers al eens verdiept in de steenpuisten van Onze Held.
Ik kom erop omdat ik voor een eerder blog dit curieuze filmpje op Youtube bekeek:
VPRO-verslaggever Wim Noordhoek interviewt Hergé en opent het gesprek met een nogal onverwachte waarneming:
‘Vindt u?’ vraagt de Tekenaar verrast. Hij kijkt een fractie van een seconde afwijzend en toont ons dan een brede lach:
Dat wil zeggen: hij gunt ons zonder schaamte een blik op zijn Zwarte Rotsen.
Het is 1971 en de miljonair Hergé heeft overduidelijk nog geen stuiver uitgegeven aan gebitssanering. Dit is de wijze waarop hij zich (in galeries, op televisie) aan de buitenwereld presenteert.
‘Mán, dat moet geroken hebben’, merkt de terloops meekijkende S. droogjes op.
Is dat zo?
Dat vraagstuk legde ik, met beeldmateriaal, voor aan - en waarom ook niet? - mijn tandarts. Zijn antwoord was verrassend weloverwogen en plaats ik hier in zijn geheel:
“De denkfout die je maakt, is dat je meent dat we in retrospectief kunnen beweren dat iets of iemand stonk. Olfactorisch gezien zaten we in de jaren zeventig in een transitiefase. Als je vanuit dit heden terug zou keren naar die tijd, word je hartstikke beroerd van alle geuren die je nu dwingend als stank zou ervaren. Mijn vader heeft twintig jaar gerookt op zijn tandartspraktijk, en zijn assistente rookte ook. Het moet er blauw hebben gestaan, maar ik heb daar geen enkele herinnering aan. Het was normaal, het viel me als kind gewoon niet op. Ik ging twee keer per week onder de douche en dat gold ook, voor zover ik weet, voor mijn ouders. Naar de obsessieve maatstaven van nu moet iedereen toen geroken hebben. Maar als tijdreiziger zou je, denk ik, vooral concluderen dat elk luchtje in die jaren verbloemd werd door de overal aanwezige geur van sigaretten. Dat geldt ook voor die slechte snijtanden van jouw tekenaar. De geurvlag daarvan is evident en zou in onze context als (zeer) onaangenaam worden beschouwd. Veertig jaar geleden werd het, daar ben ik van overtuigd, niet als probleem ervaren omdat het domweg niet werd waargenomen.”
‘Maar als ík Fanny was geweest…’ zegt S. betekenisvol.
Dinsdag weer verder
dinsdag 4 december 2012
Jeugdtrauma
maandag 3 december 2012
Afgetakeld
Onderwijl worstelde ik met mijn onvermogen om de biografie van Marten Toonder ook daadwerkelijk te lézen. Angst was weer eens de hartenklop van de onmacht. Ik verstijfde bij het vooruitzicht van de Minutieus Beschreven Aftakeling. Eenmaal de vijftig gepasseerd zijn levensbeschrijvingen met bruuske slotscènes beter verteerbaar (‘Tot straks’, zei Phiny, en ze voelde zich niet helemaal gerust. Drie kwartier later liep Marten, verzonken in zijn denkraam, onder een vrachtwagen van – o ironie! – de firma Steinhacker. Hij was op slag dood).
De aan de dood ontsnapte D. zond me ‘Het Jacobs Teken’, getekende biografie van Edgar P. Snelle blik op de slotpagina’s. Over Jacobs’ oude dag in Bois-des-Pauvres valt veel erbarmelijks te vertellen, maar als tekenaar moet je dat eigenlijk niet willen. Ik stel me zo voor dat je de eenzaamheid en het verlangen naar het einde niet beter kunt vangen dan in een paar tekstloze platen. Kans voor open doel: bij de breedsprakige Edgar is dan alle taal verdwenen. Maar de auteurs maken er een pathetische exercitie van, met veel hardop uitgesproken zelfbeklag. Zonde.