dinsdag 18 april 2017

De maan heeft geen donkere kant


Terwijl S. met haar uit Nova Scotia ingevlogen zus naar de bollen ging, verheugde ik me op de nuttiging van Maangloed, de nieuwe roman van Michael Chabon. Het boek begint met een fraai, maar vertragend citaat van Wernher von Braun:

Eigenlijk heeft de maan geen donkere kant. De maan is gewoon helemaal donker.

Ik verloor nogal wat leestijd met het vervangen van het onderwerp door de namen van figuren die de voorbije halve eeuw mijn pad hadden gekruist. Toen ik me aan dat ontnuchterende spelletje had ontworsteld, liep ik vast in de klassieke eerste zin:

Zo heb ik het verhaal gehoord.

Probeer dan maar eens niet aan Voyage au bout de la nuit te denken!

Ça a débuté comme ça / Zo is het begonnen.

Waarna ik Maangloed weer dichtklapte en me de rest van de dag overgaf aan de scheldpartijen, het gootjargon en de mismoedigheid van Louis-Ferdinand Céline.
Het viel, na zoveel jaar, beslist niet tegen.
Als de hoofdpersoon op een stinkende boot en in een onverkwikkelijk gezelschap naar de Congo vlucht, is alle weerzin zo onweerstaanbaar grappig beschreven, dat ik me werkelijk moest inhouden. Hoe onbarmhartig was het om je tijdens het paasfeest in te laten met zulke hilarische misantropie?

Maar goed.

Plaatje!


Hergé leest CRABE – en leest moeten we natuurlijk tussen aanhalingstekens plaatsen, want welzeker is het de fotograaf die hem dat album in handen heeft geduwd.

Er is iets raars met zijn gezicht:



De lippen stijf op elkaar, de mondhoek naar beneden. En dan zijn rechteroog: daarin zit een hoop zorgelijks samengebald.

Waar denkt de Tekenaar aan? De eerste publicatie van het Krab-avontuur, in het eerste oorlogsjaar? Als CRABE van start gaat in Le Soir Jeunesse zijn er de anonieme briefschrijvers die hem zijn medewerking aan de door de bezetter gecontroleerde krant zwaar aanrekenen. Een van die briefjes eindigt met:

Et nous ne l’oublierons pas. — Non, nous ne l’oublierons pas.

Hij ook niet, denk ik. Hij ook niet.