maandag 24 oktober 2016

De vloek van Lumbago


Ik raapte een krant van de vloer en bevroor in een hoek van vijfenveertig graden. Acute spit (ook wel: lumbago, wat ik overigens een veel mooiere benaming vind: je ruikt er een primitief dispensarium in, met een hint van slechtgewassen missiezuster).

‘Doe iets!’ kermde ik, maar S. wist niet goed wat ze moest doen. ‘Je lijkt wel een passer,’ zei ze, en ze kreeg een slappe lach die aanstekelijk werkte en de pijn nog verergerde.

Enfin, de Grote Kraakvis mocht me kraken! À raison van zestig euro per keer ging er in de voorbije tien dagen drie maal een chiropractor op mijn rug zitten. Eropuit moest ik, veel wandelen, maar tussentijds lag ik voornamelijk op bed, nog te gespannen om rustig te lezen. Ik dacht aan plaatsgenoot Thomas Verbogt die ooit beweerde zijn nervositeit te kunnen beteugelen met een plaatje uit De zaak Zonnebloem, pagina 19:

‘Daar vergeet De Kapitein dat hij hotel Cornavin via een draaideur moet verlaten. Hij heeft dat pas in de gaten wanneer hij de deur woest achter zich dicht wil gooien. Ik kan lang naar die momenten kijken. En daarna kan ik weer veel aan.’*


In de voetsporen van de Amsterdamse schrijver zocht ook ik verlossing. Maar lag het aan mijn eigen verstijving dat ik niet geloven kan in een draaideur die zo gesmeerd loopt dat hij dit kan aanrichten?


*) Uit de verhalenbundel ‘Zo gaan die dingen’ (2004).