dinsdag 18 november 2008

De zaak V. (1)


Volgens S. begint eerlijkheid pas bij twijfel aan de eigen eerlijkheid. ‘Nu klop je jezelf op de borst voor je oprechtheid terwijl het dat nou juist níet is. Het is pseudo-fatsoen. Nep.’
Minus die omhaal van woorden: ze vind me een hypocriet. Opbiechten dat een schets uit mijn verzameling van diefstal afkomstig is, ontslaat me niet van de plicht de gestolen waar terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. Zonder die handeling van berouw, zegt ze onheilspellend, hoef ik niet te rekenen op absolutie.
Maar ik vertik het om deugdzamer te zijn dan mijn krachten toelaten.
‘Teruggeven?’ antwoord ik verontwaardigd. ‘Aan die adder?’

Verzamelaars kunnen wreed zijn in hun hebzucht. Zonder bezitsdrang is er geen collectie, maar hoeveel menselijkheid ben je bereid in te leveren bij het binnenhalen van de prooi? In zijn inhaligheid is V. een roofdier waarvoor het advies geldt: Benaderen op eigen risico.
S. schudt meewarig haar hoofd en zegt wat ze al eerder zei: ‘Hou het nou toch gewoon klein. Zo erg is hij vast niet.’
En ik zeg: ‘Hij is nog erger. Luister…’