Witte handschoentjes in een glazen doosje. Ofwel: de Boudewijn Büchprijs, bestemd voor een voorvechter van het antiquarische boek. Nieuws van gisteren: dit jaar gaat de prijs, postuum, naar Gerrit Komrij.
Je kunt je vier jaar belangeloos het schompes bloggen over antiquarische stripalbums en de onderscheiding gaat alsnog naar een lijk.
Maar Komrij (zijn privé-bibliotheek omvatte 60.000 titels) kan niet genoeg geprezen worden voor de wijze waarop hij over de kwelling van het ongelezen boek schreef:
Een wee gevoel van weerzin maakt zich van me meester als ik het pedante rijtje boeken zie staan, een allegaartje van jewelste, dat ik tien jaar geleden nog per se wilde lezen - ik kwam er maar niet toe. En daar, de ongelezen boeken van vijf jaar geleden. En hier, de verstoten liefdes van vorig jaar. Ze loeren naar me, azen op me, de haat is wederzijds, ik voel het. Het zijn jaloerse vrijsters die zich tegen me hebben gekeerd omdat ik niet langer met ze flirt. Ik wil me bevrijden van hun juk en een nieuw fris leven beginnen. Ik verlang naar een lichte wereld, zonder hun ballast.*
Dit klaaglied houdt twee volle pagina’s aan, tot aan de herkenbare verzuchting in de laatste alinea. Toch maar afscheid nemen van al die plaaggeesten?
Nooit zal het me lukken, besef ik pijnlijk. Het zou zijn of ik mijn darmen er uitrukte en opvrat. Het zou mijn dood zijn.
Ik werp een voorzichtige blik op mijn boekenkast en voel prompt een hevige steek in mijn weggesneden appendix.
*) Fragmenten uit: Verzonken boeken, Gerrit Komrij, 1986