Geen mooier (en laconieker en onverbiddelijker) boek over een jeugd in oorlogstijd dan ‘De straat en het struikgewas’ van Armando.
De jongen fietste langs de weilanden...
... hij wist nog niet wat hem te wachten stond. Er stortte een vliegtuig neer. De piloot stond in brand. Niks meer aan te doen. En schelden dat ie deed! Hij ging tekeer! Hij was zeker nog te jong om dood te willen.
De jongen wilde stoer gekleed...
... er waren geen voorschriften of leefregels. Het ging vanzelf. Neem de plusfour. Geen prettig bedenksel. Toch vond men een manier om deze merkwaardige broek naar behoren te dragen. De hoge plusfour, met veel kous dus, dat leek naar niks. Hij moest laag zitten, je kon de pijpen zelfs helemaal laten afzakken. Niet te veel kous dus en dan het liefst witte kousen van schapewol, dat ging. Nog beter was een plusfour met laarzen. Geen geblokte kousen of iets dergelijks, of een plusfour met hoge schoenen. Stond bizonder stumperig.
Donderdag: het laatste woord over het kloffie van Kuifje.