woensdag 26 oktober 2011

Want een dag niet gelachen (2)



Hergé stormt de spreekkamer van zijn Jungiaanse psychiater binnen en excuseert zich uitvoerig. Hij heeft zich verslapen. ‘Maar,’ zegt hij, nog steeds buiten adem, ‘ik beleefde in mijn droom een ongelooflijke doorbraak. Ik liep met Germaine door de sneeuw en er kwam iemand op ons af - heel hard - op een slede. Dat is oom Arthur, zei ik tegen Germaine. Maar Germaine was verdwenen en Bernard Heuvelmans stond nu naast me en die schudde zijn hoofd en zei: Nee joh, dat is de Yeti. Toen werd ik wakker, kleedde mij aan, greep een sigaret en een boterkoekje en holde naar uw praktijk.’
‘Een sigaret en een boterkoekje?’ zegt de psychiater. ‘En dat noemt u een ontbijt?’