woensdag 10 december 2008

De zaak V. (5)


De weduwe van O. had op geen slechter moment kunnen bellen. Een week eerder stonden we aan het graf van ‘kleine grote man’. Het zoontje van S’ broer was door een neuroblastoom, een tumor in het zenuwstelsel, uit het leven geblazen. In de aula werd ‘Dikkertje Dap’ gedraaid (...rode laarsjes voor de regen...), buiten lieten zijn schoolgenootjes, dreumesen nog, honderd witte ballonnen op in een onbewolkte lucht.
En binnen was alles van ijs.
De Kuifje-albums taxeren van een overleden verzamelaar was het laatste waar ik me toe kon bewegen. Dit was zo’n miserabel moment waarop de zingevingvraag werd ingehaald door de bittere vaststelling dat niets er werkelijk toe deed.
Maar O’s vrouw volhardde in haar verzoek. Ze voelde zich geïntimideerd door een opkoper die zich ongevraagd had opgedrongen en haar een bedrag had geboden waarover ze haar twijfels had. Kon ik niet..?
S. zegt vaker dan me lief is dat ik geen ruggengraat heb, maar ik geloof niet dat het als verwijt bedoeld is.
En dus, in de trein.
Twee jochies renden opgewonden heen en weer. Toen ik besefte wat ík aan het doen was - mij ergeren aan twee jochies die opgewonden heen en weer renden - beende ik naar het toilet waar ik moest huilen. Zo verschrikkelijk huilen.