woensdag 28 maart 2018

Een verdorven samenzijn met Hergé


Groots familiediner met Pasen. In een wegrestaurant, want: eenvoudig bereikbaar en een makkelijke kaart. Uit de grillige bloedlijn van S. zijn nogal wat heikneuters ontsproten die niet snel iets lusten, vandaar.
‘We kunnen een ziekte veinzen,’ opperde ik, bevreesd voor de confrontatie met een Holsteiner schnitzel en een tong Picasso. Maar S. was onbuigzaam. ‘Ik wil mijn familie niet enkel op uitvaarten zien,’ zei ze, en ook: ‘Je gaat maar mooi mee.’ Over dat ‘...maar mooi...’ moest ik nog lang nadenken.

Plaatje!


Het Weekblad-omslag van 2 januari 1947, met een nieuwjaarswens van Kuifje die ik erg kazig vind:


Wie er oprispingen van krijgt, kan verhaal halen bij de vertaler:


Hoe dan ook is het een boodschap die sterk contrasteert met de verdorvenheden die we bij de gasten aantreffen.

Edgar P. met machinegeweer:


Jacques Laudy met zijn onafscheidelijke doedelzak:


... een instrument met, al sinds de late middeleeuwen, een dubbelzinnige, erotische betekenis (check toch vooral het werk van Jeroen Bosch).

Haddock, omringd door sterke drank:


En dan is er ook nog dat paard... in de oudchristelijke literatuur een symbool van hoogmoed en wellust. Daar ga ik verder niet op in. Ik vraag me wel af wie zich, zonder naambordje, achter dat beest verschuilt:


Ik gok op een opgelaten Germaine.

Tot besluit: waarom kijkt Blake (als enige) zo sikkeneurig? Is het omdat zijn partner Mortimer zijn haar zwart heeft geverfd?


Onderwijl paft Hergé er lustig op los:


Hier springt nóg een merkwaardig detail in het oog, maar dat laat ik over aan de lezer. Wie nauwkeurig kijkt, ziet nog tal van andere ongerijmdheden in dit wonderlijke gezelschap. Wees vooral niet terughoudend in het delen daarvan: tintinperdu@gmail.com. Fijne paasdagen en tot dinsdag!

donderdag 22 maart 2018

Zeven jaren ongeluk !


Vandaag precies 75 jaar geleden:


22 maart 1943. We bevinden ons in de aanloop van de RACKHAM-expeditie en in zijn dagelijkse strookje voor Le Soir maakt Hergé van Haddock een pias die voor het eerst een lachspiegel ziet. Alsof de oude zeebonk nog nooit een kermis heeft bezocht... of een stomme film gezien:


Harold Lloyd in Number, Please?.

Enfin, Kuifje legt de zaak op z’n padvinders uit: ‘miroir concave’, ‘miroir convexe’. Maar de Kapitein vertrouwt het niet:


Let op het middelste prentje: onhandige afbeelding van een onhandige actie - misschien wel een gevalletje Klamme Lijn, hoewel ik me afvraag of ‘iets uit je handen laten glippen’ voor een tekenaar niet gewoon een onvertaalbare handeling is.
Het antwoord van de handelaar op de kreet van Haddock (‘Zeven jaar ongeluk!’) pleziert me dan weer: ‘En 150 francs voor de spiegel.’

En weg is hier het gecalculeerde lolletje:


Dan deed het Britse vertaalduo Turner/Lonsdale-Cooper toch beter z’n best:


Wat die zeven jaar ongeluk betreft:


Gelijknamige komedie van Max Linder, uit 1921. De baanbrekende Franse komiek was, met Harold Lloyd en Buster Keaton, wekelijkse filmkost voor de jonge Georges.

Net als de Tekenaar grossierde de filmster in innerlijke demonen. Dat liep op zaterdag 31 oktober 1925 (officieel de eerste werkdag van Georges bij de uitgever van Le XXe Siècle*) hartstikke verkeerd af:


Het Algemeen Handelsblad rapporteert drie dagen later, op onnavolgbare wijze, over de hoed en de rand:


Ach, die verdomde put onzer droefgeestigheid…!


*) En omdat in het universum van Hergé tussen alles en iedereen klare lijntjes lopen: de Brusselse filmhistoricus en -journalist Paul Davay schreef in de jaren zestig een fraaie analyse over de stijlelementen in de films van Max Linder. Vraag van de week: wat is de link tussen Davay en Kuifje?

maandag 19 maart 2018

De vrouw die Hergé te snel af was


Buiten was het min drie, binnen keken we naar het broeierige Coup de torchon - Frans filmdrama uit 1981 waarin Philippe Noiret excelleert als tropische bromsnor die, eind jaren dertig, stierlijk verveeld door de stoffige straten van een West-Afrikaans stadje sjokt. Hij is de slimste niet, wordt gesard door zijn collega-kolonialen:


...en dan slaan natuurlijk de stoppen door. Subtiele wraak, dito bloedbad.

Laten we zeggen dat de film het niet meer haalde bij de herinnering eraan (de makke van de doorsnee klassieker). Het is wél een excuus voor een duik in de eigen koloniale geschiedenis:


Koloniaaltje van achtereenvolgens M.C. Kooij van Zeggelen (eerste uitgave, 1920) en van Marie C. van Zeggelen, goedkope herdruk.

Daar zullen we de schrijfster hebben, rond 1905, aan tafel (tweede van links) tussen de kolonialen op Zuid-Celebes:


Met rechts haar man, kapitein H.A. Kooij, die ze in 1890 naar Nederlands-Indië volgde en van wie ze in 1921 scheidde.

Herman (zelfs zijn schoentjes zijn wit) hakte met zijn troepen in op de opstandige bevolking, Marie verveelde zich voornamelijk rot in de coterietjes van de officiersvrouwen. Niettemin leeft ze helemaal op en zijn er prachtige verhalen over de schrijfster te vertellen*, maar we beperken ons tot haar autobiografische roman Koloniaaltje. Met een goede reden: op pagina 33 duikt zomaar een bekende naam op…


…met bekende karaktertrekken:


Een berg van idealen, goed willen doen, een geweten, geheelonthouding, een rein leven, een neiging tot preken: negen jaar vóór de Kuifje van Hergé blinkt de Kuifje van Van Zeggelen al uit in fabelachtige deugdzaamheid.

En wat Georges presteerde in zijn tekenstudio, bereikte de auteur in haar schrijfkamer:


Klare lijnen!


*) KLIK ! voor haar nogal uitbundige biografie (op Wikipedia, maar zeer leesbaar).

donderdag 15 maart 2018

Oude voorliefdes en verdwenen monsters


Schouderklopje voor de PERDU-lezer wiens gedachten bij het stofomslag van The Bombard Story (in de vorige blogpost) eveneens afdwaalden naar een buitentekstplaat uit CRABE:


En vooruit, het afserveren van Toulon was te hardvochtig. Ik vond er toch ook een fijn antiquariaat waar ik de zeldzame ringband-uitgave met de antisculptures van Jean Dewasne op de kop tikte. De geometrische constructivist is hier vaker voorbijgekomen en een oude voorliefde van Hergé:


De Tekenaar op bezoek in de galerie Carrefour, pal naast de Studios aan de Louizalaan. Links galeriehouder Marcel Stal, met de duim op een Dewasne. En om de kritische kijker voor te zijn: ja, Dewasnes werk mogen we nu bovenal ‘een illustratie van een tijdsgewricht’ noemen.

Overigens wacht Hergé eind december 1969 een optreden in het Franse televisieprogramma L’invité du dimanche. Daarin mag hij gasten ontvangen die hij zelf heeft aangedragen. Jean Dewasne is nummer 1 op zijn wenslijst. Wat de overige gasten betreft, duikelde ik deze curieuze krantenaankondiging op:


Let op de tekenaar van Robbedoes en op het vakgebied van ‘Heuvelmans’. De grondlegger van cryptozoölogie, Bernard Heuvelmans, wegzetten als ‘specialiste des monstres disparus’ lijkt me wat kort door de bocht.

maandag 12 maart 2018

De man die Kuifje zeewater liet drinken


We vlogen richting Côte d’Azur, althans naar Toulon waar S. stroperige besprekingen zou voeren met een dito filmdistributeur. Ik vergezelde haar niet voor de stad (die is geenszins spectaculair en eigenlijk bijzonder vervelend), maar voor het spreekuur bij dr. Alain Bombard.

Daar zul je de arts/bioloog net hebben, links van de grapjas Fernandel:


Helaas, tussen het karakteristieke ringbaardje van Bombard heerst de stilte van het graf – hij ligt alweer een poosje op de Cimetière de Vallongue in Bandol. Dat is amper vijftien treinminuten van Toulon en een leuk uitstapje voor de immoderate Kuifje-liefhebber.

Hier zien we de dokter, geportretteerd door Fred Funcken, op een omslag van het Weekblad, augustus 1953:


Een jaar eerder voer Bombard in een rubber bootje de Atlantische Oceaan over, in 65 dagen van Las Palmas naar Barbados, zónder vaste proviand. De Fransman wilde ermee aantonen dat iedereen kan overleven na een schipbreuk, zonder in eerste instantie te beschikken over voedsel en water.

Bombard wist het zeker: ‘Geen zeeman hoeft om te komen van gebrek; wanhoop en angst maken de meeste slachtoffers’ – die stellige overtuiging zou voortvloeien uit een gruwelijke ervaring die ook braaf in het Weekblad werd opgetekend:


In 1951 werkte Bombard in een hospitaal aan de kust toen hij op een kwade dag geconfronteerd werd met de lichamen van tientallen overleden drenkelingen (een gebeurtenis die hij, weten we inmiddels, uit zijn duim heeft gezogen. Maar kom, een mooi verhaal moet je niet dood willen checken!).

Tijdens zijn oversteek leefde Bombard van rauwe vis en het vocht dat hij eruit perste, van regenwater dat hij opving en, in kleine hoeveelheden, van zeewater. Om scheurbuik te voorkomen, ving hij vitaminerijk plankton op in een nylon sleepnetje (‘Soms smaakte het als kreeft, soms als oesters, soms als stijfsel,’ verklaarde hij later)*.

De dokter verloor tijdens de oversteek twintig kilo, kreeg last van zijn tandvlees en een gele huid, moest nadien lange tijd met een stok lopen, maar werd wel een internationale held en wereldwijde bestsellerauteur:


(Waar doet dit omslag toch aan denken?)

Hergé had een ontmoeting met Alain Bombard in maart 1957. Vier maanden later valt zijn naam terloops in het Weekblad, op pagina 36 van COKE:


Het ziet er op deze strook beroerd uit voor de schipbreukelingen Kuifje, Haddock en Szut. ‘Als het zo doorgaat, moeten we zeewater drinken en plankton eten, zoals le docteur Bombard…’ zegt onze jonge held – een nogal weggedrukte cliffhanger. Een week later neemt Kuifje een ferme slok:


Let op de reactie van Haddock: ‘Geen sprake van dat ik zeewater ga drinken… er liggen rottende vissen in, en de lijken van drenkelingen, en tonnen scheepsafval… Je bent vrij om jezelf om te brengen met dat afwaswater, maar mij niet gezien.’

Enfin, terug van de begraafplaats bestelde ik aan de baai van Bandol een voluptueus bord délices de la mer waarin ik vergeefs naar plankton speurde. Dat voelde toch een beetje als een gemiste kans.


*) Ook zijn bevindingen op zee waren uiteindelijk niet onomstreden. Bij het verschijnen van het COKE-album (in 1958) werd Bombard soms al weggezet als ‘de nautische fantast’ die tijdens zijn avontuur op zee een tank met drinkwater zou hebben meegesmokkeld.

maandag 5 maart 2018

Ondertussen, in Barakkië


Gedenken we bij terugkomst vooraleerst de mannen die ons in de voorbije maanden ontvielen:


Van links naar rechts: Menno Wigman, Jan Steeman, Mies Bouwman.

Wat ‘de moeder van de Nederlandse televisie’ betreft:


Hier zien we haar rechts in beeld, als aanjager van het vrolijk ongerijmde ‘Sjors en Sjimmie op safari’, een petit chef d’oeuvre van Jan Steeman, uit 1973. De donkere held wint daarin de spelshow ‘1 van de 18’ (sic!) en mag zich aan de legendarische Lopende band zetten:


Hij kan zich slechts één prijs herinneren:


Meevaller voor de lezer die zich nou juist heeft verheugd op exotische avonturen – er zitten twee tickets in de koffer voor een geheel verzorgde reis naar:


Ik vind ze voortreffelijk, die prentjes van Steeman, er is altijd véél te zien, te horen en te beleven:


Kijk ook eens naar dit verrukkelijke gehannes met tentstokken:


…en de wapperende armen van de gids (de tekenaar is hier beslist schatplichtig aan de neurotische poppetjes uit de Rhââ Lovely).

Inmiddels bevinden we ons hartje jungle waarin zich een licht absurdistisch (een kenmerk van de reeks) avontuur ontvouwt:


Wildsmokkelaars! Hergé beperkte zich in zijn Afrika-avontuur nog tot de smokkel van diamanten – die laten zich in elk geval eenvoudiger verpakken.

En nu het toch weer over Hem* gaat… Wie zich ooit heeft vermaakt met de destructie van deze deux chevaux:


…kan zich verheugen op de behandeling die Steeman (in: De Tegenvaller) voor het lelijke eendje in petto heeft:


Bruisend 2CV-plezier dat vijf (5!) pagina’s eerder een aanvang neemt:


De lol en de kundigheid spetteren ervanaf. Steeman stond zijn mannetje in die tijd (vóór Roel Dijkstra, vóór Noortje, vóór de schwung minder werd en het succes groter).

De tekenaar overleed begin dit jaar op 84-jarige leeftijd. Dat is vier jaar jonger dan Mies Bouwman en drieëndertig jaar ouder dan de dichter Menno Wigman. We hebben het niet voor het zeggen, maar wat moest gezegd, is gezegd.


*) Vanaf volgende week maandag, 12 maart, vervolgen we onze reis door de jungle van Hergé.