Kribbige mailwisseling met een lezer die schijnbaar erg gesteld is op Willy Vandersteen en die niet wil inzien hoe onsmakelijk diens antisemitische prentjes zijn. Ondubbelzinnige terechtwijzing: het geeft geen pas er ‘contextloos’ over te schrijven. Maar, protesteer ik, is niet elke toevoeging van context op voorhand zinloos omdat het de tekenaar niet vrijpleit?
Zo’n dispuut kent een voorspelbare dynamiek: aan het eind van de rit wordt het twistgesprek tussen Carreidas en Rastapopoulos herhaald. Wie is de grootste naarling? (In dit geval: Hergé of Vandersteen?) Die kwestie is niet te beantwoorden zonder uitsluitsel over die andere vraag: wie was de zwakste? Het is determinisme tegenover vrije wil. Was het opportunisme van Vandersteen onwillekeurig, zoals mijn opponent betoogt, en dat van Hergé weloverwogen?
Ik probeer de zaak ten slotte met een flauw grapje te beslissen: het waren krachten van buiten die Hergé de zeggenschap over zijn lot ontnamen. Bij de scouts werd hij immers opgezadeld met de totemnaam Nieuwsgierige Vos. En elke bioloog kan ons vertellen: vossen behoren tot de grootste opportunisten van het dierenrijk. Hergé handelde, kortom, in zijn verdere leven naar een rol die hem was opgedrongen.
Het antwoord laat niet lang op zich wachten: Willy Vandersteen zat ook bij de scouts. Zijn totemnaam was Slimme Vos.
Murw zet ik de computer uit en een cd’tje op van Jacques Brel, alias Grappige Zeehond:
Et moi, moi qui suis resté le plus fier
Moi, moi je parle encore de moi