Boudewijn Büch stelde vast dat slechts een zucht van verduistering hem definitief kon losmaken van zijn verzameling. De boekenjunk blies al op 53-jarige leeftijd zijn laatste adem uit, in een privé-bibliotheek waarover de veilingmeester droogjes opmerkte dat het bepaald geen topcollectie was.
Te veel van alles wat.
In de voorbije, eenzame maanden deed ik verschillende pogingen om nutteloze ballast van me af te werpen. Voortvarend begon ik met het afvoeren van de opgehoopte tijdschriften uit de jaren zeventig en tachtig.
Maar zoiets moet ongezien gebeuren.
Ik herlas een boze brief van Anton Hermus over filmrecensenten die strips zouden haten als de pest (in filmblad Skoop), ik reisde mee met Hugo Claus en Ed van der Elsken naar Tanzania (Avenue) en ik zocht mét de auteur naar een antwoord op de dwingende vraag ‘Kan Wim Kan tegen kritiek’ (Hollands Diep).
Het was van alles wat en zonde om weg te gooien. En toen dook ook nog deze verstekeling op, in een doos met oude Penguin-pockets:
In de paarse omelet, nummer 3 (uit 1976). Vermoeienis van Hanco Kolk om, samen met Aloys Oosterwijk, René Meulenbroek en Ben Jansen, een Gelders stripblad op de markt te zetten. Destijds beter bekend als De gekleurde omelet (de zeven nummers die verschenen, verschoten telkens van kleur).
De paarse editie heeft een mooie bijdrage van Hendrik J. Vos die in de inleiding trots wordt aangekondigd als:
‘een jong talent waarvan gefluisterd wordt dat hij wel eens met Martin Lodewijk heeft opgefietst’.
Maar vóór alles bleef mijn bibliofiele blik haken aan De verzamelaar, een vroeg werkje van Kolk zelve:
Een pointe van likmevestje, maar de tekenaar was ook nog maar een jongmens van amper negentien.