Bon, men stelde dus een dading voor.
Bij D., die deze kwestie geamuseerd volgt (S. ergert zich groen en geel aan zijn laconieke telefoontjes) riep dat geen vragen op. De term is dan ook in jure Vlaams als maar zijn kan.
Niet dus.
Ik noteerde al eerder mijn onnozelheid op het juridische vlak. Mijn monter facturerende advocaat verklaarde dat de dading in wezen niets meer is dan een schikking, zij het dat déze dading voortvloeit uit het Belgische burgerlijk wetboek en dus toch iets méér is dan althans de Nederlandse schikking.
‘Begrijpt u?’
Wees overigens niet bevreesd, beste A la recherche-lezer, een kurkdroog exposé à la Alfredo Topolino (abrupt afgebroken door een ferme explosie…) zal u bespaard blijven. Korte samenvatting van het voorafgaande: ik heb middels het tekenen van een contract een geschil beslecht met een partij wiens naam ik bijgevolg op deze plek en ook elders in geen geval mag noemen. Ik mag ook niet de namen van personen noemen waarvan ik redelijker wijze mag aannemen dat via hen de naam van de partij herleidbaar is die ik niet mag noemen. Dit geldt overigens ook voor bijvoorbeeld (geografische) situaties en voorwerpen. Evenmin mag ik de suggestie wekken dat ik aan de dadingspartij refereer in een weliswaar geanonimiseerde doch gespecificeerde beroepsomschrijving.
Hoewel ik er mijn krabbel onder heb gezet, wil ik toch even wijzen op de laatste afspraak: die is, mild gezegd, nogal krankzinnig. In praktijk mag ik het hier bijvoorbeeld hebben over ‘een zekere organisator’, maar niet over ‘een zekere ■■■organisator’! Verlaag ik me toch tot zulk wangedrag dan geeft Artikel 2053 van het Wetboek mij het nakijken.
Het laatste woord over dit juridische akkefietje?
Ja.
Of nee, natuurlijk niet. Ook zonder getuigschrift van de scouting ken ik zoiets als een persoonlijke eer. Zwijgen is in dit geval niet om aan te horen. Ik zal op eieren moeten lopen, maar vanaf maandag 17 november vervolg ik hier mijn reis.